Hollandse ziekte (economie)

term uit de economie, waarbij wordt bedoeld dat de waarde van een munt stijgt als gevolg van de verkoop van pas ontdekte grondstoffen

Hollandse ziekte is een term uit de economie, waarbij wordt bedoeld dat de waarde van een munt stijgt als gevolg van de verkoop van pas ontdekte grondstoffen. Door die waardestijging wordt de concurrentiepositie van het land minder en valt de export terug. Hierdoor daalt de economische productie en stijgt de werkloosheid.

Het wordt Hollandse ziekte genoemd omdat in de jaren 60 — door de ontdekte aardgasreserves en de verkoop van een deel daarvan aan het buitenland — de waarde van de gulden steeds meer steeg. De concurrentiepositie voor het bedrijfsleven werd daardoor steeds slechter en vanaf het begin van de jaren 70 steeg de werkloosheid. The Economist schreef in 1977 over het beleid van de Nederlandse regering na de sterke stijging van de aardgasprijzen na de oliecrisis van 1973. De "Dutch Disease" zou, aldus The Economist, betekenen dat de aardgasbaten werden gebruikt voor consumptieve en socialistische politieke doeleinden.

Het kernmodel

Het klassieke economisch model dat de Hollandse ziekte beschrijft, werd in 1982 ontwikkeld door de economen W. Max Corden en J. Peter Neary. In dit model onderscheidt men een niet-verhandelbare goederensector (dit omvat de diensten) en twee verhandelbare goederensectoren: de bloeiende sector en de achterblijvende sector, ook wel de niet-bloeiende verhandelbare sector genoemd. De bloeiende sector is meestal de winning van aardolie en aardgas, maar kan ook goudmijnen, kopermijnen, diamantmijnen of bauxietmijnen zijn, of de productie van gewassen, zoals koffie of cacao. De achterblijvende sector verwijst in het algemeen naar productie, maar kan ook verwijzen naar de landbouw.

Een boom in grondstoffen zal de economie op twee manieren beïnvloeden. Het "grondstofverschuivingseffect" zal de vraag naar arbeid doen toenemen, wat er toe zal leiden dat de productie in de richting van de bloeiende sector verschuift, weg van de achterblijvende sector. Deze verschuiving van arbeid van de achterblijvende - naar de bloeiende sector wordt directe deïndustrialisatie genoemd. Dit effect is echter meestal te verwaarlozen, simpelweg omdat in de koolwaterstoffen en de meeste mijnbouw sectoren over het algemeen weinig mensen werken.[1]

Het "bestedingseffect" treedt op als gevolg van de extra opbrengsten die de grondstoffenboom met zich meebrengt. Dit verhoogt de vraag naar arbeid in de niet-verhandelbare sector, waardoor arbeidskrachten uit de achterblijvende sector worden weggezogen. Deze verschuiving van de achterblijvende - naar de niet-verhandelbare sector wordt indirecte de-industrialisatie genoemd.[1] Als gevolg van de toegenomen vraag voor niet-verhandelbare goederen, zal de prijs van deze goederen stijgen. De prijzen voor verhandelbare goederen worden internationaal bepaald, zodat zij niet kunnen veranderen. Dit effect leidt tot een stijging van de reële wisselkoers.[2]

Effecten

In eenvoudige handelsmodellen moet een land zich specialiseren in sectoren waarin het land een comparatief voordeel heeft. Theoretisch gesproken zou een land dat rijk is aan natuurlijke hulpbronnen beter af zijn indien het zich specialiseert in de winning van die natuurlijke hulpbronnen.

Andere modellen en theorieën suggereren dat dit toch schadelijk kan zijn. Bijvoorbeeld, wanneer de natuurlijke hulpbronnen op beginnen te raken of als er zich een daling in de prijzen van grondstoffen voordoet en wanneer competitieve takken van industrie niet zo snel en gemakkelijk kunnen terugkeren als zij destijds waren verdwenen. Dit komt doordat de technologische groei kleiner is in de boomende sector en de niet-verhandelbare sector dan in de niet-boomende verhandelbare goederen.[3]

Aangezien er minder technologische groei in de economie is geweest ten opzichte van andere landen, zal haar comparatief voordeel in niet-boomende verhandelbare goederen zijn gekrompen, wat er toe leidt dat bedrijven niet investeren in de verhandelbare goederensector.[4] Ook de volatiliteit van de prijs van natuurlijke hulpbronnen, en dus van de reële wisselkoers, kan meer investeringen van bedrijven verhinderen, dit omdat ondernemingen niet zullen investeren als zij onvoldoende zekerheid over de toekomstige economische omstandigheden hebben.[5]

Diagnose

Het is niet gemakkelijk om met zekerheid te concluderen dat een land last heeft van de Hollandse ziekte, dit omdat het moeilijk is om het oorzakelijk verband aan te tonen tussen een toename van de inkomsten uit natuurlijke hulpbronnen, de reële wisselkoers en een afname van de achterblijvende sector. Er zijn een aantal verschillende zaken die een appreciatie van de reële wisselkoers kunnen veroorzaken. Het Balassa-Samuelson-effect treedt op wanneer een toename in de productiviteit doorwerkt in de reële wisselkoers. Ook van belang zijn veranderingen in de ruilvoet en een grote instroom van kapitaal.[6] Vaak wordt een dergelijke toestroom van kapitaal veroorzaakt door buitenlandse directe investeringen of door de financiering van de schuld van een land.

Op gelijkaardige wijze is het moeilijk om aan te tonen wat de diepere oorzaak is achter een afname van de achterliggende sector. Een voorbeeld hiervan is Nederland. Hoewel de Hollandse ziekte naar dit land is vernoemd, hebben economen betoogd dat de krimp van de Nederlandse industrie daadwerkelijk werd veroorzaakt door niet-duurzame uitgaven aan sociale voorzieningen.[7]

Voorbeelden

  • Australische goudkoorts in de 19e eeuw, voor het eerst gedocumenteerd door Cairns in 1859.[7]
  • Australische minerale grondstoffen in de jaren 2000.[8]
  • Australische minerale hausse in 2011.[9]
  • Tekenen van opkomende Hollandse ziekte in Chili in de late jaren 2000, als gevolg van de hausse in minerale grondstoffenprijzen.[10]
  • Olie in Azerbeidzjan in de jaren 2000.[11]
  • De stijging van de Canadese dollar werkte vanaf de jaren 2000 belemmerend op de Canadese industrie. Dit gaat door tot in 2012 als gevolg van buitenlandse vraag naar natuurlijke hulpbronnen, waarbij de Athabasca-teerzanden in toenemende mate dominant worden.[12][13]
  • Indonesiës belangrijk gestegen exportinkomsten na de oliebooms in 1974 en 1979.[14]
  • Nieuw-Zeelands boom in de zuivelindustrie in de jaren 2000.[15]
  • Nigeria's en andere post-koloniale Afrikaanse staten in de jaren 1990.[16]
  • De sterke instroom van buitenlandse valuta in de Filipijnen in de jaren 2000 leidde tot een appreciatie van de Filipijnse valuta en een verlies aan concurrentievermogen.[17]
  • Ruslands olie en aardgas in de jaren 2000.[18][19]
  • De import van goud en andere waardevolle zaken in het Spanje van de 16e eeuw uit Amerika.[7]
  • Het effect van de Noordzee-olie op de industrie in Noorwegen en het Verenigd Koninkrijk in de jaren 1970-1990.[20]
  • Post-catastrofale booms die gepaard gingen met inflatie als gevolg van zeer grote uitgaven voor hulp en wederopbouw zoals op sommige plaatsen in Azië gebeurde na de tsunami in de Indische oceaan in 2004.[21]

Zie ook

Voetnoten