In de herfst wordt het over het algemeen flink kouder dan in de zomer. Periodes met warmte kunnen desondanks ook in de herfst optreden, dit wordt dan nazomer genoemd.
Het woord herfst is afgeleid van het Oudnederlandseheruist ([ɦɛrvɪst]), dat uiteindelijk uit het gereconstrueerde Proto-Germaanse*harbusta is ontstaan. Daarmee is het Engelse woord harvest ("oogst") een cognaat. De exacte oorspronkelijke betekenis van *harbusta is niet bekend, wel is dankzij cognaatvergelijkingen met verwante Indo-Europese talen duidelijk dat het verband houdt met "plukken, snijden en snoeien".[1]
De meteorologische herfst begint eerder, op 1 september op het noordelijk halfrond en op 1 maart op het zuidelijk halfrond. Deze duurt dan tot en met respectievelijk 30 november en 31 mei.
"Herfst" wordt wel beschouwd als een van de moeilijkste rijmwoorden in de Nederlandse taal.[4] Onder andere de dichter Drs. P heeft een poging gedaan met de zin: "De buren waren grimmig, zijn ouders diep gegriefd. En onder zijn collega's was hij ook al niet geliefd. De oude juffrouw Zomer, baas Voorjaar, meester Herfst. Ze riepen driewerf schande, juffrouw Zomer het driewerfst."[5] Oorspronkelijk van Marcel Verreck, maar later geclaimd door Drs. P., en vaak toegeschreven aan Ivo de Wijs en Pieter Nieuwint is verder de dichtregel: "In de winter en de herfst, Zijn bejaarden op hun sterfst."